vrijdag 3 april 2015

Verwerkingsopdracht periode II - Een weeffout in onze sterren


Een weeffout in onze sterren

Oorspronkelijke titel: The fault in our stars


Opdracht 1 - Smaakontwikkeling

Het boek ‘Een weeffout in onze sterren’ is een ontroerende psychologische roman van John Green. Het gaat over twee tieners, Hazel en Augustus die allebei een vorm van kanker hebben.
Ik vind dat het boek vlot leest, omdat de spanning goed opgebouwd is. Het einde van het boek, nadat Augustus is overleden, vond ik daarentegen een beetje langdradig, omdat er vooral veel gedachten beschreven worden. Verder is het verhaal onvoorspelbaar, want tijdens het verhaal verwacht je dat Augustus Hazel zal overleven, maar dan gebeurt er ineens iets onverwachts en blijkt het net andersom te zijn. Het boek is ook heel gevoelig en emotioneel, want wat de hoofdpersonen meemaken is heel heftig. Omdat je diep betrokken raakt bij het verhaal, leef je mee met de hoofdpersonen en voel je machteloosheid en oneerlijkheid voor hen. Ik heb tijdens het lezen zeker wat traantjes weggepinkt. Voor sommige mensen zullen de onderwerpen van het verhaal onherkenbaar zijn, omdat ze misschien niemand kennen met een ernstige ziekte, maar het wordt met heel veel diepgang geschreven, waardoor de handelingen van de personages toch begrijpelijk worden.


Opdracht 2 - Tijd en opbouw


Verteltijd en vertelde tijd
De vertelde tijd in het verhaal is niet helemaal duidelijk, maar het zal ongeveer een half jaar zijn. De verhouding tussen de verteltijd en de vertelde tijd wisselt vaak. Soms is een fragment heel panoramisch verteld, bijvoorbeeld als er een dag beschreven wordt als Augustus ziek is: ‘Ik keek nog even tv en ging naar bed. Ik werd wakker. Tegen de middag ging ik weer naar hem toe.’

Maar er zijn ook veel fragmenten in het boek waarin de verteltijd langer is dan de vertelde tijd. Als er bijvoorbeeld een gesprek bezig is, worden steeds tussendoor Hazel’s gedachten beschreven. Na een opmerking van Augustus komen bijvoorbeeld eerst een paar regels met wat Hazel daarvan denkt en dan pas het antwoord. Zo is de verteltijd langer dan dat het gesprek eigenlijk duurt.


Scenisch vertellen (showing)
In het boek komt veel showing voor, er worden namelijk veel gesprekken beschreven. Je krijgt hierdoor het gevoel alsof je precies meemaakt wat er gebeurt. Ook lees je veel gedachten, daardoor wordt je nog meer betrokken bij het verhaal.

 
Versnelling
Veel hoofdstukken in het boek eindigen met een fragment dat scenisch is verteld. Het volgende hoofdstuk begint dan bijvoorbeeld  met ‘Op een morgen, een maand na onze reis naar Amsterdam, …’ Dan gebruikt de schrijver versnelling en tijdverdichting.


Chronologische volgorde

Het verhaal staat in de chronologische volgorde. Er zitten wel terugverwijzingen in. Een voorbeeld daarvan is als Hazel vertelt over hoe ze zich een van de eerste keren herinnert dat ze door haar longkanker geen lucht kreeg en hoe het toen ging op de Spoedeisende Hulp. Daarna gaat het verhaal gewoon weer verder met de gebeurtenissen op dat moment. Door de chronologische volgorde begrijp je het verhaal goed en beleef je het als het ware van begin tot eind mee met de hoofdpersoon.


Opdracht 3 - Perspectief en vertelsituatie

Het verhaal staat in de ik-vertelsituatie. Als lezer zie je alles namelijk door de ogen van Hazel, de hoofdpersoon. Het lijkt alsof Hazel het verhaal vertelt. Je leert haar hierdoor heel goed kennen. Het perspectief is dus vanuit één persoon. Soms kan dat een heel subjectief en onbetrouwbaar beeld opleveren, maar dat is bij dit boek niet zo het geval. Het gaat er namelijk vooral om wat de hoofdpersoon meemaakt en wat zij ervan vindt. Ik vind dat je bij een ik-vertelsituatie je goed kan inleven in de hoofdpersoon en dat het daarom fijn is om een boek met deze vertelsituatie te lezen.